‘Onderliggende redenen verschuiven maar urgentie van circulaire transitie blijft’
Henkjan
van Meer
Scheidend lid Transitieteam Circulaire Bouweconomie
De verandering van het politieke klimaat zal, voorspelt Henkjan van Meer, geen temporiserend effect hebben op de circulaire transitie. “Hooguit moeten we het waarom van deze transitie misschien iets anders framen. Natuurlijk speelt klimaatverandering een rol, maar bij de circulaire transitie zijn ook leveringszekerheid en zelfvoorzienendheid belangrijke aspecten. Als we voor grondstoffen niet meer afhankelijk willen zijn van landen als China en Rusland, zullen we veel meer materialen moeten gaan hergebruiken. Als je het zo bekijkt, is het mooi meegenomen dat we door dit te doen tegelijkertijd de aarde niet meer uitputten en dat onze negatieve milieu-impact afneemt. Bottom-line is: wat je politieke kleur ook is, je kunt niet tegen de circulaire transitie zijn.”
Als beleidsadviseur Duurzaam Opdrachtgeverschap bij de Unie van Waterschappen, is Van Meer er zelf van overtuigd dat de 21 waterschappen die Nederland telt op termijn hun werk niet meer op dezelfde wijze als nu zullen kunnen doen als de circulaire economie er niet komt. “In de dijken, gemalen, stuwen, sluizen en rioolwaterzuiveringsinstallaties die we voor het waterbeheer inzetten, zitten veel materialen met een grote milieu-impact. Of je nu in de klimaatverandering gelooft of niet: de grondstoffen die we nodig hebben om Nederland tegen het water te beschermen raken op, dus we zullen het waterbeheer op een andere, circulaire leest moeten schoeien.”
Effectief instrument
Binnen de werkgroep Ontwikkeling stelsel leverde Van Meer onder andere een bijdrage aan het advies om de Milieukostenindicator (MKI) in navolging van de woning- en utiliteitsbouw (B&U) ook dwingender te gebruiken in de grond-, weg- en waterbouw (GWW). “Tot mijn grote voldoening heeft de staatssecretaris dit advies overgenomen. Daarmee zijn we weer een stap verder bij de acceptatie van de MKI als effectief instrument om de circulariteit van de gebruikte materialen in de GWW te meten.”
Spin in het web
Van Meer is ervan overtuigd dat zijn lidmaatschap van het Transitieteam het circulaire denken en doen binnen de waterschappen een impuls heeft gegeven. “De kennis en ervaring die ik opdeed nam ik uiteraard mee naar de waterschappen en gaandeweg lukte het steeds beter om een vertaalslag te maken van het Transitieteam naar mijn collega’s, die veel meer met het ‘hier en nu’ bezig zijn. Sowieso vind ik dat er op dat gebied grote stappen gezet, mede dankzij het Transitieteam dat zich gaandeweg ontwikkelde tot een soort ‘spin in het web’ op circulair gebied. Op kennisniveau maar ook als het aankomt op de integraliteit en samenwerking die beide nodig zijn om de circulaire transitie te versnellen. We zijn er nog lang niet, maar de activiteiten van initiatieven als Platform CB’23, Cirkelstad en het Transitieteam sluiten steeds beter bij elkaar aan, net als de circulaire strategieën en programma’s van belangrijke opdrachtgevers in de GWW-sector als Rijkswaterstaat en de waterschappen.”
Nieuwe fase
Volgens Van Meer is er op weg naar een honderd procent circulaire bouweconomie in 2050 nu een nieuwe fase aangebroken. “In het nieuwe Transitieteam zitten vertegenwoordigers van uiteenlopende programma’s als het samenwerkingsprogramma Klimaatneutrale en Circulaire Infrastructuur (KCI) waarin het ministerie van IenW/Rijkswaterstaat, ProRail, de provincies en de waterschappen nauw samenwerken, Het Nieuwe Normaal, het Betonakkoord en het Gevelakkoord. Via een collega van mij blijft de Unie van Waterschappen aangehaakt in deze nieuwe fase, waarin de nadruk veel meer komt te liggen op opschalen, versnellen en verbinden. Het oogsten van wat de afgelopen jaren is gezaaid kan beginnen.”